Vader kreeg op 21-8-18 vervangende toestemming om dochtertje (2016) te laten vaccineren volgens het Rijksvaccinatieprogramma. Moeder werkt niet mee. Vader heeft echter slechts begeleide contacten en is daarom niet in de gelegenheid het kind zelf te laten inenten. Niet in belang kind te beslissen dat zij enkel voor het laten plaatsvinden van de vaccinaties op een nader door het hof te bepalen datum bij vader zal verblijven, nu een dergelijke beslissing op gespannen voet staat met doel en strekking BOR. Hof wil daarom met ouders in gesprek over praktische oplossing. Daartoe wordt comparitie gelast, waarbij tevens de Raad voor de Kinderbescherming wordt opgeroepen, zodat deze het hof oa kan laten weten of een (tijdelijke) ondertoezichtstelling (eventueel in combinatie met toepassing van art. 1:265h BW) nodig c.q. mogelijk is om de vaccinatie te realiseren. Hof benadrukt dat er tijdens de comparitie geen ruimte zal zijn voor discussie over de vraag of meisje alsnog moet en kan worden gevaccineerd volgens het Rijksvaccinatieprogramma. Daarover is vaste rechtspraak: de RIVM-richtlijnen zijn leidend.
Noot familiemediator: ouders die het niet eens zijn over vaccineren kunnen ook in mediation gaan. Dat vermijdt een dure procedure.